Sem rosto

Foi mais de quarenta anos, quando trabalhei como médico no Norte de Moçambique, é que aconteceu o seguinte. Numa certa noite fui chamado pelo motorista da ambûlancia para julgar um caso de morte numa pequena aldeia longe do hospital. Como não estava bem claro se se tratava duma morte natural, tive de levar  a polícia comigo. O único homem disponível naquela altura era um jovem sem farda e sem sapatos, mas tinha espingarda, porém sem balas. Dei-lhe umas folhas de papel e a minha caneta, para fazer um relatório se for necessário. Assim arrancamos para o mato. Depois de umas horas chegámos a uma aldeia escondida á beira mar. Lá fomos dirigidos pelo chefe da aldeia para uma palhota onde estava o corpo. Como não havia electricidade, pedi ao motorista para dirigir a ambulância com as luzes acesas em frente da porta da palhota para ver melhor dentro. Em cima de uma cama de pau encontrei um monte de cobertores. Quando os tirei, assustei-me, porque vi um corpo sem rosto! Tinha sido assassinado? Não, o homem era pescador e afogou-se e ficou dentro do mar; mas como passou bastante tempo antes que os aldeões o encontrassem, os caranguejos já tinham roídos os seus óculos, lábios e nariz.


Dá licença

Houve um tempo nos anos 80 em que gostávamos de conhecer as ilhas no norte de Mocambique, perto da cidade de Pemba. Éramos três amigos  trabalhando como cooperantes na província de Cabo Delgado: um engenheiro mexicano, um médico brasileiro e eu. Como tinha chegado a Moçambique há pouco tempo ainda não falava bem português, embora soubesse dizer ‘dá licença’ e ‘o senhor’. O meu amigo mexicano tinha combinado com um pescador de levar-nos para as ilhas muito cedo de manhã. Quando chegámos à praia no dia combinado ainda era noite e estava muito escuro por falta da lua. Não encontrámos nem um barco nem um pescador esperando por nós. Só podia-se ver uma figura indistinta ao longe na praia. Quando me aproximei dele, consegui identificar um homem que estava sentado acocorado e perguntei-lhe: dá licença, você é o senhor com quem nós combinamos ir às ilhas? A resposta dele foi bastante clara: ‘o rapaz, sai daí , deixa-me cagar em paz’. Os meus amigos riram sem parar.


Emulação socialista

Houve uma vez uma reunião à noite no quarto do director provincial de Cabo Delgado. Estiveram presentes todos os médicos que trabalhavam na província e foram discutidos vários assuntos relacionados com a saúde pública, tanto nos distritos como na capital da província, a cidade de Pemba. Só o diretor era Moçambicano, todos os outros médicos eram cooperantes vindos de vários países como Cuba, Coreia do Norte e o Brasil.
Naquele tempo, uns  quatro anos depois da independência, ainda existiam campos de reeducação no país e havia também um em Pemba. As condições lá eram péssimas e muitas pessoas sofriam de tuberculose pulmonar. Como médico costumava visitar o campo algumas vezes para ver se os reeducados com tosse sofriam de tuberculose. Se fosse o caso, eles precisavam de ser tratados e isolados, significando baixar ao hospital provincial, situado fora do campo de reeducação. Era uma situação bastante complicada, pois muita gente queria sair do campo e por isso tossia.
A reunião demorou bastante e já era muito tarde quando o diretor, que falava muito rápido e entre dentes, queria acabar com um assunto muito delicado, entretanto olhando várias vezes para mim. Fiquei atento.
Sinceramente, não percebia quase nada o que ele dizia, porque tinha chegado há pouco tempo ao país e ainda não entendia bem a língua portuguesa. Depois dum discurso prolongado, o diretor finalmente olhou para mim de vez, felicitou-me e começou a aplaudir, rapidamente seguido por todos os outros médicos presentes. Entretanto eu já estava encharcado em suor porque tinha percebido que fora selecionado para obter a posição como médico principal no campo de reeducação! 
Perguntei ao meu vizinho, um médico brasileiro, porque eu tinha sido escolhido mas ele tranquilizou-me dizendo que não tinha nada a ver com campos de reeducação mas que eu tinha acabado de ser premiado com a emulação socialista do semestre!


Pesadelo

Ontem à noite acordei de repente por causa dum ruído discreto perto da janela. O que é que estava a acontecer? Seria um bicho ou um ladrão tentando entrar no quarto de dormir? Imediatamente tive de pensar numa situação parecida que houve em Pemba, Moçambique nos anos 80 quando fui hospedado num hotel nessa cidade.
Então, pela meia-noite fui também acordado por um som esquisito que tinha sido causado por um homen seminu que estava á frente da minha cama com uma catana enorme acima de sua cabeça. Fiquei chocado! Ao ouvir o meu grito o homem fugiu rapidinho através duma janela partida. De vez em quando ainda posso ter pesadelos sobre isso. Quando acendi a luz no meu quarto não encontrei nenhum homem com catana mas verificou-se que tinha começado a chover.


Ashwa
‘Dus de familie zegt met wie je gaat trouwen?’
Ze knikt enthousiast.
Negentien jaar, slank als een rietstengel, rustige, donkerbruine ogen in een ovaal gezicht.
Ashwa komt uit Afghanistan en wil voedingsassistente worden.
‘Hebben zich al jongens gemeld?’, vraag ik plagend.
‘Best wel’, zegt ze. ‘Mijn familie zoekt alles heel precies uit en heeft al iemand op het oog.’
‘Oh, en wat vind jij belangrijk?’
‘Hij moet lang en knap zijn, want dat ben ik niet.’
‘En is hij dat?’
‘Nee, hij is klein en dik maar ziet er wel superlief uit.’

Schatje
Over het houten bruggetje met de vijvereenden, zigzaggend langs happende hondjes en op de hielen gezeten door een rochelende scootmobiel, rent hij het park uit.
Voorbij de ingeslapen poppenhuisjes en kwetterende fietsscholieren op de dijk.
‘Kom maar schatje.’
Abrupt houdt hij zijn pas in en kijkt recht in haar achteromkijkende gezicht.
Streepjesmond, stekeltjeshaar, schildpadbril.
‘Huh’, mompelt hij verbaasd.
Pas dan ziet hij een kogelronde teckel op drie pootjes uit de struiken hinkelen.
‘Goed gedaan schatje’, zegt ze en trekt een blauw zakje uit haar lange leren jas.

Pet
‘Als het koud is, houd ik hem ’s nachts op.’
In de zeventig moet hij zijn.
Ik frons en vraag: ‘lig je dan met dat ding in bed?’
Vanonder zijn klep loert hij me wantrouwend aan.
‘Natuurlijk, anders wordt ik verkouden.’
Hoofdschuddend draai ik me om.
‘Klopt’, zegt zijn vrouw, die achterin zit.
‘Heeft zijn broer ook, gek hè.’
‘Dan hebben jullie vast een gaatje in je hoofd’, zucht ik.
Op het moment dat hij uitstapt, waait zijn pet de sloot in.
‘Geeft niks’, bromt hij. ‘Heb er thuis nog zat.’




‘Ik heb een koper voor je’, schreeuwt de makelaar opgewonden door de telefoon als we op een zonnige najaarsmiddag vanuit São João do Estoril over de N6 naar Lissabon terugrijden. Een koel briesje glijdt de open ramen van de hoogbejaarde Landcruiser binnen.
‘Jullie moeten wel binnen 24 uur beslissen want de kopers hebben ook andere appartementen op het oog en de deal moet in verband met de Brexit binnen twee weken rond zijn’.
De weg meandert langs een fonkelende groene zee, die in de verte geruisloos samensmelt met een strakblauwe lucht.
‘Ik zou jullie willen adviseren op hun bod in te gaan. Ze bieden weliswaar minder dan de vraagprijs maar een beter aanbod hebben jullie dit jaar nog niet gehad’.
In de brede monding van de Taag liggen vrachtschepen als reusachtige nijlpaarden op broodnodige lading te wachten.
‘Het zijn Schotten, die in Hong Kong wonen en voor hun twee zonen, die in de Filipijnen studeren, een huis met paspoort in Portugal willen kopen’.
Het zandkleurige Cultureel Centrum van Belém schittert als een fata morgana in de ondergaande avondzon. Hoog boven de 25ste April brug zet een rij vliegtuigen hun daling naar de stad in.
‘De koper heeft met Google Translate in de notulen van de Vereniging van Eigenaren gelezen dat een bewoonster over mieren heeft geklaagd. Kan de verkoper garanderen dat het geen termieten zijn die het gebouw ondermijnen?’
Thuis in de tuin is het heerlijk koel nu de zon definitief achter de heuvels van de stad verdwenen is.
‘De koper kan geen voorschot geven omdat zijn advocaat er niet slaagt een buitenlandse rekening voor zijn zonen te openen.’
De overrijpe citroenen in de schaduw van de bananenplant dreigen zich verontwaardigd uit hun boom te laten vallen als ze niet meteen geplukt worden.
‘De koper heeft in de notulen gelezen dat de bewoonster al geruime tijd haar maandlasten niet betaald heeft’.
Het eenjarige sinaasappelboompje laat verlegen haar eerste vruchten zien.
‘Kan de verkoper garanderen dat ze niet door de andere bewoners gemanipuleerd wordt en haar maandlasten niet hoeft te betalen zolang ze maar volhoudt dat de termieten in haar huis gewoon mieren zijn? ’

De Passievrucht op het dak van het tuinhuisje is in hevige discussie met de Bougainville over wie de achterwand van het tuinhuis mag bedekken.
‘De koper zegt dat zijn zonen nu een buitenlandse rekening in Portugal hebben maar dat het geld nog niet gearriveerd is.
De Toscaanse jasmijn laat de Passievrucht en de Bougainville weten dat zij zich niet met de begroeiing van de achterwand zal bemoeien, zolang de zijwanden maar voor haar blijven.
‘De koper deelt mee dat de internationale geldhandel ernstig leidt onder het Kerstreces maar denkt dat na de feestdagen de koop kan worden gesloten.’
De Bougainville heeft de strijd met de Passievrucht over de begroeiing van de achterkant van het tuinhuis opgegeven en zijn blad laten vallen.
‘De koper beweert dat het geld nu in Portugal is maar dat de Portugese ambassade in Manilla geen tekenbevoegdheid voor zijn zonen kan afgeven en hen doorverwezen heeft naar Macau’.
Vlak naast het tuinhuis is onenigheid ontstaan tussen de Papajaboom en de Bougainville over het laatste stukje vrije muur.
‘De koper mailt dat zijn zonen er niet in geslaagd zijn de Portugese ambassade in Macau te bereiken in verband met een vulkaanuitbarsting in de regio’.
De klimop heeft al laten weten dat hij zich door het geruzie tussen de Papajaboom en Bougainville niet van zijn kerntaak zal laten afhouden, namelijk muren bedekken.
‘De koper geeft aan dat een gewaarmerkte tekenbevoegdheid uit Macau met DHL onderweg is en het koopcontract kan worden getekend’.
De Brexit wordt definitief een feit en in de tuin ruikt het voorzichtig naar jasmijn.

Het overleg is nog maar net begonnen of ik hoor links van me een zachte plop, gulzige slikgeluiden en een inpandige boer. Weeïge, zure lucht. Als het lege, roomwitte plastic bio bakje wordt teruggezet, knijpt de vlezige voorzitter aan de overkant van de tafel haar diepliggende varkensoogjes even helemaal dicht, neemt een ferme slok uit de torenhoge beker en vervolgt vol nieuwe energie haar monoloog. Praten doet haar goed, zeker na vier maanden veroordeling thuis met een been omhoog. Luisteren, dat is iets voor de Anderen. Ze was bij het uitstappen van de lift zomaar gestruikeld over een muizig rugzakje. Dat had helemaal niks met haar buikomvang te maken, zoals die volslanke collega in de kantine beweerd had! Zweetdruppels vechten om voorrang, vestjes gaan uit, sjaaltjes af, ramen open. Een zwarte kanten waaier in haar propvolle roze vintage tas biedt uitkomst. Allebei overgehouden aan een weekendje Sevilla. Rechts een zacht schuren van nagels die worden bijgevijld. Achter me een alsmaar knarsende deur waardoor medewerksters binnenwaaien, op jacht naar instructies. Grommende smartphones worden zonder pardon het zwijgen opgelegd.
Pas als ze moet plassen krijgen de Anderen een kans. Over hoe de zomervakantie is geweest, de nieuwe juffrouw op school en wanneer precies de herfstvakantie begint. Een half leeg zakje amandelen komt voorbij en niet meer terug. Naast het biobakje wordt een broodje opgevuld met rauwe ham en blauwe aderkaas. Ouwe sokkenlucht. De Spaanse waaier wordt gemist. Eenmaal terug legt de voorzitter met zoveel woorden uit, dat het eigenlijk toch allemaal helemaal anders zit. En begint haar betoog van voren af aan. De Anderen staren weer voor zich uit, krabbelen iets in hun agenda of bellen met een buitenwereld waar de zon uitbundig schijnt. OK, zegt ze tenslotte, alles gaat dus veranderen. Meer weet ik ook niet. Als er geen vragen zijn, kunnen we nu naar de lunch. In een oogwenk is de vergaderruimte leeg.

 

‘Niet schrikken hoor’, zei ze zacht toen ik op de hoek van de smalle steeg bijna tegen haar aan botste.
Haar man was een paar jaar geleden overleden. In het ziekenhuis verder op de heuvel, waar hij bijna zijn hele leven in het mortuarium gesleten had. Daar hadden ze hem dus ook van binnen leren kennen.
Zijn pensioentje verdiende hij als portier van het sjieke appartementencomplex aan het eind van de steeg. Je kon hem altijd in het roze portiershokje vinden naast die hoge, groene poort. Verdwaalde buurtkinderen, jonge katjes in een doos, keffertjes – waarop gepast moest worden – of visjes in een kom voor de TV met voetbal erop. Hij was er nooit alleen. Nieuwe kleren droeg hij ineens maar een dienstpet zat er niet in. Ook een linkse pensionado had zijn trots.
‘Het gaat nu goed.’ Ik keek haar vragend aan. ‘Een vrouwendingetje’, mompelde ze terwijl ze peinzend voor zich uit staarde. Ze was zijn grote liefde geweest na een eerdere valse start. Twintig jaar jonger en een stuk kleiner. Altijd baantjes in de buurt. Nooit voor lang. Winkelmeisje, schoonmaakster, huishoudhulp, bejaardenverzorgster. En dan weer even niets.
‘Tja’, zuchtte ze. ‘Ik was er laat bij’. Dus hebben ze meteen moeten opereren’.
‘Hier in het ziekenhuis?’ vroeg ik bezorgd. Het stond in de hoofdstad bekender om zijn ligging dan om zijn goede naam.
‘Ja en nu krijg ik elke week een infuus. Het allerergste zijn die zweren in je mond.’
‘Je hebt toch geen uitzaaiingen?’
‘Nee, ze konden niks vinden. Mijn botten waren schoon. Over 6 weken hoor ik meer’.
Met opgeheven hoofd, waarop sprietige stoppeltjes groeiden, opende ze de deur van haar woning.

Over het gladde houten bruggetje met de vertrouwde vijvereenden, kraaloogjes nieuwsgierig schuin omhoog. Zigzaggend tussen vuilwitte happende hondjes, achtervolgd door rochelende slijm opspugende scootmobiels. Langs de uitpuilende aluminium vuilnisbak op één poot hangend in een afvalplas. Dan een lusteloze bank met laveloze ragebol, alle aandacht voor vroeg vloeibaar ontbijt. Voorbij de donkere dichtgetimmerde blokhut rechtsaf de zanderige trappen omhoog naar de nieuwe superbrug. Daarop grote grommende honden met norse bazen zonder plastic zak. Eronder rimpelend duister kanaalwater. Naar links voorbij het roze uitgewoonde tankstation, waaronder een hagelnieuwe metro zoeft. Na de dommelende poppenhuisjes op de dijk en de fietsscholieren op de smalle brug, wenkt in de verte het Noorderbad.
‘Kom maar schatje’
Hij houdt zijn pas in. Kijkt recht in het achteromkijkende gezicht van een bleke bejaarde vrouw.
Opgeknipt grijs, megabril, winterjack.
Huh?
Pas dan ziet hij de poepbruine kogelronde teckel achter hem, die op 3 pootjes uit de struiken hinkelt.
‘Goed zo, schatje ’, mompelt ze en trekt voorzichtig een blauw zakje uit haar jas.

There is place for everyone