Drie ultrakorte verhalen

Ashwa
‘Dus de familie zegt met wie je gaat trouwen?’
Ze knikt enthousiast.
Negentien jaar, slank als een rietstengel, rustige, donkerbruine ogen in een ovaal gezicht.
Ashwa komt uit Afghanistan en wil voedingsassistente worden.
‘Hebben zich al jongens gemeld?’, vraag ik plagend.
‘Best wel’, zegt ze. ‘Mijn familie zoekt alles heel precies uit en heeft al iemand op het oog.’
‘Oh, en wat vind jij belangrijk?’
‘Hij moet lang en knap zijn, want dat ben ik niet.’
‘En is hij dat?’
‘Nee, hij is klein en dik maar ziet er wel superlief uit.’

Schatje
Over het houten bruggetje met de vijvereenden, zigzaggend langs happende hondjes en op de hielen gezeten door een rochelende scootmobiel, rent hij het park uit.
Voorbij de ingeslapen poppenhuisjes en kwetterende fietsscholieren op de dijk.
‘Kom maar schatje.’
Abrupt houdt hij zijn pas in en kijkt recht in haar achteromkijkende gezicht.
Streepjesmond, stekeltjeshaar, schildpadbril.
‘Huh’, mompelt hij verbaasd.
Pas dan ziet hij een kogelronde teckel op drie pootjes uit de struiken hinkelen.
‘Goed gedaan schatje’, zegt ze en trekt een blauw zakje uit haar lange leren jas.

Pet
‘Als het koud is, houd ik hem ’s nachts op.’
In de zeventig moet hij zijn.
Ik frons en vraag: ‘lig je dan met dat ding in bed?’
Vanonder zijn klep loert hij me wantrouwend aan.
‘Natuurlijk, anders wordt ik verkouden.’
Hoofdschuddend draai ik me om.
‘Klopt’, zegt zijn vrouw, die achterin zit.
‘Heeft zijn broer ook, gek hè.’
‘Dan hebben jullie vast een gaatje in je hoofd’, zucht ik.
Op het moment dat hij uitstapt, waait zijn pet de sloot in.
‘Geeft niks’, bromt hij. ‘Heb er thuis nog zat.’