Jeugdherinnering
We waren in Wassenaar net verhuisd naar een vrijstaande woning op een groot landgoed – dat De Pauw heette, hoewel er nooit ergens een pauw te bekennen was – toen mijn vader op een zonnige winternamiddag zomaar voor ons stond met een nog heel jong hondje. ‘Voor jullie, zei hij’. ‘Pak maar aan, het is een jongetje’. Pff, hoe moest je zo’n klein beestje aanpakken? Stel je voor dat hij doormidden brak? Maar mijn zus Lies, die al zeven was, pakte het hondje gewoon beet en zette het op de grond. Nu kon ik hem pas echt goed zien. ‘Het is geen rashond maar een bastaard’, zei mijn vader nog. ‘Dat betekent dat we niet goed weten wie zijn ouders zijn’. Ik ging van schrik nog beter kijken. Hij was wit met zwarte vlekken en zijn oortjes stonden rechtop evenals zijn staart. Je kon zo in zijn poepert kijken! Toen ik hem heel voorzichtig aanraakte begon hij meteen mijn hand te likken. ‘Mag ik ook eens’, zei mijn zus en krabbelde best wel hard in zijn nek, waarna hij een hoog, klagelijk geluidje produceerde. ‘Voorzichtig’, zei vader, ‘hij moet nog wennen’. ‘Misschien heeft hij honger’, zei mijn zus en liep met hem de keuken in. Daar liet hij meteen een dikke plas op de vloer. ‘Neem hem maar gauw mee naar buiten, misschien moet hij ook nog een poep doen’, zei vader. We renden gedrieën naar buiten en konden ons geluk niet op. Hoewel het nog koud was en het s’ nachts al een beetje gevroren had, liepen mijn zus en ik de volgende ochtend al in alle vroegte met het hondje in het park. We hielden samen zijn riem vast. Dat was nog best moeilijk omdat hij steeds wilde rennen en ons het hele park rond sleurde. Maar niks poepen of plassen. ‘Laten we hem maar even loslaten’, stelde mijn zus voor, ‘dan gaat hij misschien wel iets doen’. ‘Hij heeft vanmorgen ook nog helemaal niets gedronken’, zei ik, ‘en heeft vast dorst’. ‘Dan lopen we langs de vijver terug naar huis en kan hij daar drinken’, stelde Lies voor. We renden naar de grote vijver, die midden in het park lag. Ons hondje natuurlijk voorop en wij er huppelend achteraan. Toen we bij de vijver waren aangekomen bleek dat daar een héél dun laagje ijs op lag, maar dat had ons hondje natuurlijk nog nooit gezien en met een flinke sprong zakte hij door het ijs en verdween in het koude zwarte water. Mijn hart stond stil en ik schreeuwde heel hard ‘Oh, nee’. Tijd voor tranen was er niet. Mijn zus probeerde het hondje te grijpen maar kon er niet bij. Plotseling werden we allebei hardhandig naar achteren getrokken en viste een lange arm het hondje nog net op tijd uit het water. Toen we omkeken zagen we dat het vader was.