Pet
āAls de airco aanstaat, houd ik mijn pet sā nachts ook opā.
Jan kijkt me met priemende oogjes vanonder zijn klep loensend aan. Zijn hele leven in de Rotterdamse haven gewerkt, bij de brandweer. Woont nu met vrouw en pensioen in Breda. In de 70 zal hij zijn.
āHĆØ, lig je dan met je pet op in bed?, vraag ik verwonderd
Ja natuurlijk, anders word ik verkouden!ā
Ik kijk vragend achterom naar zijn Tillie, die met haar dikke voeten op de achterste rij in de bus is gaan zitten.
āKloptā, zegt ze met een gulle lach. āHeeft zijn broer ook. Gek hĆØā
āDan moeten jullie allebei een gaatje in je kop hebbenā, mompel ikā
āIk zou niet weten waar, lacht Jan. Maar ik neem wel altijd een zwikkie petten mee op reisā.
Buiten is het land leeg op een eenzame acaciastruik in de verte na. Langs de weg verdwaalde graspolletjes, waarvan de witte kuifjes wiegen in de wind.
Bij het instappen na de plaspauze dreigt het even mis te gaan.
Een homostel uit Best blaft tegen een echtpaar uit Boxtel āEn nu mogen wij voorin zitten!ā
āJa maar ik kan alleen maar vooruit kijkenā, miauwt de vrouw met de halskraag. āEn mijn man heeft staar en veel licht nodig om goed te kunnen zien. Hij moet ook snel uit kunnen stappen als hij voelt dat er een plasje aankomt.ā Haar hoogbejaarde echtgenoot heeft inmiddels geruisloos de lege plaats naast Jan ingenomen. Pas nadat de reisleider in gebroken Afrikaans duidelijk gemaakt heeft diezelfde avond nog een intekenlijst voor de zo gewilde zitplaatsen te maken, kunnen de sterke verhalen over vervlogen reizen worden hervat en kan de snoepzak met minimarsjes aan een nieuw rondje beginnen.
Als de bus leegloopt en er een spervuur aan fotoās neerdaalt op de als koeienhoorns gevouwen mutsen van een groepje Herero vrouwen, waait de pet van Jan de voorgoed de Namib woestijn in.
āGeeft niksā, bromt hij. āIk heb er nog zat.ā
20 oktober 2018